Het begrip scheikundig element - Gerard Smits (2019)*

… veelheid wordt eenheid ...

… veelheid wordt eenheid ...

We gaan bij de behandeling van de elementen niet uit van het periodiek systeem, maar van een ander principe. Omdat de processen van de chemische elementen en hun verbindingen zich zowel in het rijk van het leven bij plant, dier en mens als in het dode mineraalrijk afspelen, gaan wij kijken naar de kwaliteiten die overeenkomen met de krachten die ten grondslag liggen aan de levens- en doodsprocessen.

Zolang er leven is, zijn er krachten werkzaam die de op zich staande stoffen en entiteiten, zoals licht en warmte tot één geheel maken en bij elkaar houden. Dit zijn de krachten die aan het scheppende ten grondslag liggen, of de krachten die ook de kunstenaar gebruikt om van de op zich staande dingen een compositie of er een geheel van te maken.

Een veelheid wordt een eenheid en de richting van deze levenskrachten gaat van uit de omgeving (de kosmos) naar een centrum toe.

Zo zien wij dat bij het groeien van een plant, licht en warmte van de zon verbonden worden met het koolzuurgas uit de lucht en water uit de grond (tijdens de fotosynthese) en zich verdichten tot glucose en zuurstof. Uit glucose worden allerlei substanties gevormd, die de plant zijn materiële verschijning geeft. De op zich staande entiteiten koolzuurgas, water, licht en warmte worden één geheel. In zo`n plant stellen wij ons het wonderbaarlijke geheel van een levend lichaam voor, waarin ieder deel met het geheel en met ieder ander deel in een voortdurende levendige samenhang staat.

,,, eenheid wordt veelheid ...

,,, eenheid wordt veelheid ...

Hiertegenover stellen we het beeld van een lijk. Alles is verstard en koud. De levenskrachten kunnen het geheel niet meer bijeenhouden, want de doodskrachten gaan meer opspelen. Het lijk valt verder uit elkaar in stinkende gassen, slijmerige en snotachtige substanties en tenslotte blijven de botten, de zouten over.

De kwaliteiten van de doodskrachten worden gekenmerkt door het uiteenvallen in verschillende op zich staande delen. De richting van de krachten is van een centrum, waar de eenheid zich bevindt naar de omgeving toe. Een eenheid wordt een veelheid.

Beide krachten, de levens- en de doodskrachten zijn in de natuur werkzaam. Overheersen de levenskrachten, dan hebben wij te maken met stofomzettingen in een levende plant, dier of mens. Gaan de doodskrachten overheersen, dan vallen de levende wezens uit elkaar en lossen ze op in het dode mineraalrijk. De vaste stoffen die overblijven zijn de zouten. De zouten zijn verbindingen, die uiteindelijk in de elementen ontleed kunnen worden.

Wij sommen eerst de chemische elementen op, die als de belangrijkste ontledingsproducten van een menselijk lichaam te voorschijn komen en zetten daar hun namen en symbolen bij.

Deze opsomming biedt nog geen overzichtelijk geheel. Maar drie elementen onderscheiden zich door hun wederzijdse verwantschap en door hun eigenzinnig gedrag ten aanzien van zuurstof. Dat zijn fluor, chloor en jodium, die samen met broom de vier halogenen worden genoemd. Zij hebben weinig of geen affiniteit met zuurstof en zijn bijzonder reactief.

De andere genoemde elementen worden door zuurstof aangetast en als ze met zuurstof reageren, worden ze meestal geactiveerd. Denk hier aan koolstof, dat weinig actief is, maar de verbinding van koolstof met zuurstof; koolstofdioxide of koolzuurgas, maakt deel uit van de grote stofkringloop via de fotosynthese. Stoffen die niet worden aangetast zijn meestal in passieve toestand, zoals zouten of min of meer chemisch niet in staat met zuurstof te reageren, zoals goud.

We onderscheiden de opgesomde elementen in twee groepen. De stoffen die goed met zuurstof reageren en de halogenen die weinig of niet in de natuur met zuurstof reageren.

We kunnen de eerste groep vanuit het gezichtspunt van de vier Griekse elementen beschouwen. Stikstof, zuurstof en waterstof zijn gasvormig en zijn de hoofdbestanddelen van de lucht. Natrium, kalium, magnesium en calcium vormen samen de basis van de zouten in de zeeën. Zij hebben een bijzondere verbinding met het water. Silicium, ijzer en calcium zijn typische bouwers van de aardkorst. Zij zijn verwant met de aarde. Van magnesium zijn ook gesteentes bekend. Koolstof, zwavel en fosfor hebben wij leren kennen als stoffen die een speciale verbinding met het vuur hebben. Waterstof kun je hier ook toe rekenen. De bovenstaande elementencirkel geeft een schets weer van het gezegde.

ElementenWaterstofSmits2019-pdf

Aanvulling op het college Scheikunde door Gerard Smits (maart 2019)
(Chemie in het periodeonderwijs op de vrijeschool, Deel 2, p.3-6 en p.14-19)*
Zelf downloaden!

* Chemie in het periodeonderwijs - Gerard Smits

Bovenstaande tekst maakt deel uit van de aangeboden download (Deel 2, p. 3-5). Deze is ontleend aan het boek CHEMIE IN HET PERIODEONDERWIJS OP DE VRIJESCHOOL dat vorig jaar verscheen in de serie ‘Werkboeken voor de Vrije school’.

Gerard Smits heeft  er voor gezorgd dat de ervaringen op het gebied van 80 jaar Scheikundeonderwijs, gegeven  door zijn voorgangers Frits Julius, Emmy de Grooth-Klomp en later door hemzelf, voor het nageslacht bewaard zijn gebleven. Dit uitgebreide werkboek is voorzien van verhelderende tekeningen bij de ruim 150 beschreven proeven en telt 210 pagina’s.

Te bestellen via www.vrijeopvoedkunst.nl onder boeken. 

Koper en ijzer - Antoon van Hooft (sept. 2017)

Op zoek naar het wezen van koper en ijzer ...

Op zoek naar het wezen van koper en ijzer ...

Op zoek naar het wezen van koper en ijzer ...

Koper en ijzer worden gepositioneerd op aarde en in hun toepassingen.

Vier metalen plaatjes (Pb, Zn, Fe en Cu) laten we op tafel vallen en luisteren naar de verschillende klanken. Koper klinkt nogal blikkig. We verwarmen koper en koelen het af in water. De blikkige klank verdwijnt, het koper is zacht geworden. Koper in de vlam -> ‘vloeiende’ kleuren. 

We nemen kristallen waar van koperertsen en ijzerertsen. Blauwe, groene, violette kleuren bij koper, meer aardse kleuren (roodbruin, zwart) bij ijzer.

Chemische experimenten laten zien dat koper en ijzer via oxidatie- en reductiereacties om te vormen zijn. Koper toont zich edeler dan ijzer.

Rol van beide metalen in het lichaam. Koper gerelateerd aan verbinding (enzymen) en opbouw (=reductie), ijzer aan afbraak (=oxidatie) en bewustzijn. Het beeld van Venus en Mars in alchemistische schilderingen en in de beelden van ‘de geboorte van Venus’ (Botticelli) en van Michael en de draak. 

KalkKiezel_VanHooft2019

Antoon van Hooft over kiezel en kalk, voorafgegaan door inleiding over 4 elementen, mens- en wereldbeeld (april 2019).
Hier te downloaden.

Wat spreekt uit kiezel en uit kalk? - Antoon van Hooft (2019)

Proef 3: blazen in opgeloste kalk

Proef 3: blazen in opgeloste kalk

Over kiezel*:  bij de mens zien we dit als het kiezelzuurproces terug (Steiner, Wegman**). Het kiezelzuur heeft een dubbele taak:  1. het begrenst in het inwendige de processen die uitsluitend groei, voeding enzovoort bewerken en 2. naar buiten toe sluit het de natuurprocessen af van het inwendige van het organisme, zodat dit binnen het eigen gebied deze natuurprocessen niet moet voortzetten, maar de eigen activiteiten kan ontplooien. Hieruit blijkt de terughoudende positie die kiezelzuur inneemt. 
 
De Ik-organisatie heeft het kiezelzuurproces nodig tot in die delen van het organisme waar de ontwikkeling van de gestalte en de vormgeving grenst aan de onbewuste buiten- en binnenwereld. “Aan de periferie van het organisme, waar de haren kiezelzuur bevatten, vindt de menselijke organisatie aansluiting aan de onbewuste buitenwereld. In de beenderen vindt deze organisatie aansluiting aan de onbewuste binnenwereld waarin de wil werkt.“ In de begrenzing werkt kiezel niet compleet afsluitend, het is doorlaatbaar voor licht en andere kosmische invloeden.

Als we zien dat het kiezel hoort bij de wereld van de nauwelijks levende weefsels, zoals zenuwen en hersenen, is deze doorlaatbaarheid in te zien. In deze zin is het tegengesteld aan het levende bloed dat meer het domein is van de kalk. Door het kiezelproces heeft de mens waarnemingsorganen in de huid van het lichaam om de buitenwereld te kunnen waarnemen. Het oog (zeer kiezelrijk) is bij uitstek een voorbeeld van zo’n orgaan. Om elk orgaan in het lichaam (lever, milt, nieren enz.) zit ook kiezelzuurrijk weefsel als afgrenzing. Op deze manier zijn de organen onderling in staat te communiceren en met elkaar in wisselwerking te staan. Het fijn verdeelde kiezel in het lichaam is de stof waardoor de vormkrachten van het ik gerealiseerd worden. De kalk wil van zich uit verharden. Kiezel maakt het mogelijk dat het ik de vorm van de kalk bepaalt. 
 
Zoals afsluitend weefsel om een orgaan als zintuig dient om andere organen waar te nemen, zo werkt de kiezellaag van de continenten als zintuig om kosmische invloeden waar te nemen. 
 
*  Dit is een fragment uit: Antoon van Hooft over kiezel en kalk (2019), hierboven te downloaden.

**   R. Steiner en I. Wegman, Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunde – GA 27 

Over kalk*: voor kalk geldt een geheel ander verhaal. Proef 3* liet zien hoe opgeloste kalk door koolzuurgas (uitgeademde lucht) wordt neergeslagen tot het witte calciumcarbonaat = krijt.  En heel bijzonder, als je er nog meer CO2 in blaast gaat het vaste krijt weer oplossen. Kalk is veel beweeglijker dan kiezel. Dat is maar goed ook, want daardoor kan het lichaam botweefsel oplossen en afzetten. Botten kunnen dus groeien of kunnen zich herstellen na een breuk. 

In GA 232 zegt Steiner over kalk: "Door de kosmische krachten ging het eiwit in de eiwitatmosfeer stollen. Deze wolken van gestold eiwit waren levende vormen van gelei-achtige dieren. Terwijl dit zich daarbuiten vormden, waren in de aarde al kalkbestanddelen afgezet, naast het kiezel-achtige. Het kalkgesteente is later afgezet dan de kiezel, maar het komt ook uit de kosmos. Deze kalk zorgt er in wezen voor dat de aarde in haar kern steeds dichter en dichter wordt. Dit kalk behoudt, in tegenstelling tot kiezel, wel kosmische krachten. Kalk bevat niet naar buiten vrijgekomen vormkrachten. Er vormt zich kalkstof en kalkregen. De kalk heeft een bijzondere aantrekkingskracht op de gelei-massa’s. Deze worden met kalk doordrongen. Door de aardekrachten in de kalk lost hij de hele gelei-massa op, die zich eerst als gestold eiwit gevormd had. De kalk neemt datgene weg wat de hemel in de eiwitsubstantie gevormd had, en draagt het dichter naar de aarde toe. Hieruit ontstaan geleidelijk aan de dieren met kalkhoudende beenderen." 
 
De kalkgesteenten op aarde, bijvoorbeeld van de Jura, is uit plantaardig-dierlijk leven ontstaan. Kiezel is in de mens in heel fijne vorm aanwezig, kalk in het skelet is in een grote hoeveelheid aanwezig. Het heeft ook een heel fysieke functie; het draagt ons lichaam.  
 
Van vroeg dierlijk leven, zoals de eencelligen, de sponzen, de holtedieren, zijn fossielen bekend. Zij hebben een kopachtige afgesloten pool die naar de aarde gericht is, en een open stofwisselpool naar de omtrek gericht. Bij de koralen b.v. is de kop-pool omgeven door een kalkachtig buiten-skelet, dat we terugvinden in de gesteenten die we vandaag aantreffen. Ze vermenigvuldigen zich zodanig, dat binnen het individuele moederdier een nieuw individu groeit, zoals een nieuwe twijg uit de knop groeit, dus nog op een ongeslachtelijk wijze. Allen samen vormen zij een ‘stapeling’. Deze kleurrijke, ronde, naar binnen stralende wezens met hun beweeglijke tentakels verschijnen als bloemperken en worden ze ook ‘bloemen-dieren’ genoemd. Steiner schrijft: "Op deze manier ontwikkelden zich menselijke vormen in het toenmalige stadium . . zoals planten- en bloemachtige vormen uit fijne substanties . . die echter innerlijk beweeglijk zijn en zo lijken op fladderende bloemen".

Het kalkloog uit proef 2( filtreren van neergeslagen witte kalk)* heeft een basische kwaliteit, dat wil zeggen dat hij stoffen wil oplossen, in zich op wil nemen, wil uitlogen. Dit is dus de andere kant de vorming van het stevige, harde skelet.  De beweeglijkheid van de kalk laat zien dat hij meer thuishoort in het vitale gebied van de mens en de natuur. Het plantaardig-dierlijke is het gebied van de kalk. Plantaardig door zijn relatie met de vitaliteitskrachten, dierlijk doordat het dier (en ook de mens) in staat is kalk aan te grijpen en naar zijn wil te vormen, waardoor eigen beweging mogelijk wordt. 
 
Afsluitend nog twee statements van Steiner:  "Stoffen zijn geestdragers in de natuur. Koolstof trekt zich op aan de vormkracht van kalk en kiezel. Kalk geeft hem de aardse, kiezel geeft de kosmische vormkracht." 
"In de oudste vorm van de planten zien we een zuivere geschenk van de hemel. In de dierlijke vorming zien wat de aarde de hemel afgenomen heeft, nadat de hemel de kalk aan de aarde gegeven heeft."